“Hoe is ’t met je?”, vraagt de coach. “Ik ben onrustig, ik wil bewegen! Maakt niet uit waarheen, als ik maar in beweging ben.” Ze vraagt: “Waarom ben je hier?” “Om Eva voort te trekken”, antwoord ik. We zijn in gesprek met mijn saboteur, ook wel bekend als ‘racepaard met oogkleppen’. Dit klinkt gekker dan het is. Laat me je even meenemen naar het begin.

We hebben het allemaal: onhandig gedrag waarmee we reageren op stress, pijn, onmacht, en meer van zulk soort niet fijne zaken. De éen grijpt naar de chips, de ander trekt zich terug, weer een ander doet kribbig tegen de mensen om zich heen. Dit niet helpende gedrag noemen we ook wel je saboteur. Ik heb de neiging om in de actiestand te blijven. Om maar door te blijven rennen, geen of te weinig rust te nemen. Zo hoef ik niet stil te staan bij wat er wringt. Oogkleppen op en gaan.

Vandaag, op de derde dag van het Toptraject, geven we deze saboteur een beeldende naam. Eén van de deelnemers oppert voor mij: een racepaard. Dat beeld klopt! Als ik nu weer door blijven rennen, dan zie ik dat racepaard voor me, met oogkleppen, schuim op de lippen, zichzelf rondje na rondje kapot rennend. Dat is een beeld waar ik niet blij van word en dus helpt het me bij het voorkomen van dit gedrag.

We denken met elkaar mee voor het vinden van een goede naam voor onze saboteurs. Er komt van alles voorbij: een vuilniswagen, een geest, een mummie. In een volgende oefening gaan we het gesprek aan met die saboteur. En zo kom ik uit bij de vragen die de coach stelt aan mijn racepaard. “Sinds wanneer ben je hier?”, vraagt ze nu. “Sinds het begin van Eva’s puberteit”, is het antwoord dat bij me opkomt. “Dus al die tijd trek je haar al voort. Hoe is dat voor jou?” “Vermoeiend……”.

Tijdens deze oefening vallen er bij mij meerdere kwartjes. Het is goed om mijn gedrag eens vanuit dit andere perspectief te bekijken. Ik zie in dat ik dit gedrag niet meer nodig heb, omdat ik tegenwoordig de handvaten heb om om te gaan met dat wat er wringt. Ik hoef er niet voor weg te rennen. En vooral de laatste vraag – “Wat zou je willen” – opent me de ogen. Mijn racepaard wil me niet meer voorttrekken, het wil samen met me op pad. In stap of draf en natuurlijk soms ook lekker in galop, omdat een beetje actie op z’n tijd best fijn is.

Een goede reden om te stoppen met dat doorrennen dus. Zo moeilijk hoeft dat ook niet te zijn. Gewoon doen wat goed voor me is, toch? Waarom ben ik soms dan juist zo goed in doen wat níet goed voor me is? Ik ondermijn hiermee mijn eigen autoriteit. Ook dit onderwerp komt vandaag aan bod. Als dingen niet gaan zoals ik wil dan kan ik mezelf de vraag stellen: waar ligt de autoriteit?

Jawi legt uit dat er drie onhandige manieren zijn om met autoriteit om te gaan: je geeft je autoriteit weg, waarmee je jezelf afhankelijk opstelt. Of je weerlegt de autoriteit. Je legt het dan ook bij een ander neer, en bindt hier vervolgens de strijd mee aan. Of je ondermijnt je eigen autoriteit. Hierbij weet je wat goed voor je is, maar je doet het niet. De laatste twee zijn voor mij herkenbaar. Dat uit zich in ongeduld en in wrevel over hoe dingen gaan (strijd!). En in dingen doen of laten waarvan ik later denk: waarom??

Op deze derde dag kijken we naar hoe we omgaan met situaties die wringen. Dit doen we door het bespreken van wat theorie en vooral met behulp van verschillende oefeningen. Deze brengen me inzichten, én geven me handvaten. Ik weet wat ik te doen heb. En ik weet wat me daarbij gaat helpen. En dat ik dat mag ontdekken op een zonovergoten strandje aan de Rijn maakt deze dag een nog groter cadeau.